Houwink (J.), De staatkundige en rechtsgeschiedenis van Ameland
tot deze eeuw, Pr. XIX, 456.

Hruza, Der romanistische Rechtsunterricht in Oesterreich, VI, 258.
Hubregtse (J. C.), Winstverzekering, Pr. VI, 243.

Hulshoff (B.), De uitleveringswet en de uitleveringsverdragen, VI,
132. Eerste vervolg, XV, 152.

Huschke (Ph. E.), Die Lehre des röm. Rechts vom Darlehn und
den dazu gehörigen Materien, II, 145.

Hynderick, De bijkomende straf v. h. bijzondere politietoezicht,
XI, 105; De la protection légale de l'enfance. Déchéance de la
puissance paternelle, XII, 68; De opleiding van verwaarloosde kin-
deren, XIV, 138; Het recht van hooger beroep in strafzaken, XV,
654 (discours de rentrée).

Immerwahr (W.), Das Recht der Handlungsagenten, XIX, 600.
Immink (A. J.), De rechtspleging voor de inlandsche rechtbanken
in Nederl. Indië, IX, 136.

-

Israëls (H. L.), Internationaal huwelijksgoederenrecht, Pr. III, 498.
Het Wetboek van Strafrecht, vergeleken met de verschillende ont-
werpen, II, 614.

Jacobson (H. L.), Termijnhandel in goederen, Pr. IX, 402.
Jacobson (J. E.), De telefonie van privaatrechtelijk standpunt be-
zien, Pr. XIII, 130.

Janssens (E.), Le ministère public à la cour d'assises, XIII, 143
(discours de rentrée).

Jessel (A. H.), A poor man's Lawyer in Denmark, X, 430.

542.

-

-

Jhering (R. v.). Over fooien, I, 370. Der Zweck im Recht, 2er
Bd. III, 121. Scherz und Ernst in der Jurisprudenz, IV, 239;
XI, 105. Rechtsschutz gegen injuriöse Rechtsverletzungen, V, 277.
Josephus Jitta (D.), La méthode du droit international privé, X,
La codification du droit international de la faillite, XIV, 466.
Jolles (J. M.), Wettelijke interessen, Pr. XIII, 124.
Joncheere (C. J. J. de), Het rechtskarakter der onderteekening,
Pr. XI, 428.
Jonge (M. de), Die Unübertragbarkeit der Retourbillets, VII, 233.
Jongh (G. T. J. de), De verzekering van werklieden tegen ongeluk-
ken in Duitschland, Pr. VI, 529. Twaalf formulieren van staten
en circulaires betrekking hebbende op de wet op het faillissement
en de surséance van betaling, XV, 624.
Jongh (H. C. de). Zie Philips.

-

Kan Jr. (J. B.), De comptabiliteit in het staatsbestuur, Pr. XV, 436.
Kappeyne v. d. Coppello (J.), Over constituta pecunia, II, 148,
389. - Abhandlungen, vertaald door Conrat, V, 644.- Hervorming
van ons Hooger Onderwijs in de rechtsgeleerdheid, VIII, 203.
Kappeyne v. d. Coppello Jr. (M. P. G.), Overzicht v. d. geschie-
denis en jurispr. der Nederl. wetgeving op de handels- en fabrieks-
merken, Pr. VI, 357.

Karnebeek (H. A. v.), De „Costa-Rica-Packet"-Arbitrage, Pr. XIX, 603.
Kaufmann (G), Die Geschichte der deutschen Universitäten, VIII,

205.

Kaufmann (W), Die Rechtskraft des internationalen Rechtes und
das Verhältniss der Staatsgesetzgebungen und der Staatsorgane
zu demselben, XIX, 148.

Keller, Rom. Procesrecht, 6e dr. door Wach, III, 118.

Keyssner, Rechterlijke beslissingen over de rechten van obligatiehouders, I, 506.

Kirberger (G.), Eenige vragen betreffende het endossement en de orderclausule, Pr. XIV, 619.

Kistiakowsky (Th), Gesellschaft und Einzelwesen, XIX, 593.

Kleintjes (Ph.), Het faillissement in het internationaal privaatrecht, Pr. X, 294.

Kleyn (F. L.), Executie van openbare gemeenschappen, Pr. XVI, 588. Kniep (F.), Vacua possessio, VII, 542.

Köbner (O.), Méthode d'une statistique scientifique de la récidive (trad. Vink), XII, 619.

Koenen (H. J.), Beschouwingen over rechtsgemeenschap, Pr. XI, 593. Het recht in den kring van het gezin, XX, 301. Kohler (Jos.), Pfandrechtliche Forschungen, II, 284. Gesammelte Abhandlungen aus dem gemeinen und franz. Civilrechte, IV, 237. — Das Recht des Markenschutzes, IV, 237; V, 119. Das Signiren als Besitzergreifungsact, IV, 237. Shakespeare vor dem Forum der Jurisprudenz en Nachwort zu Shakespeare v. d. F. der J., IV, 331. Moderne Rechtsfragen bei islamitischen Juristen, IV, 531. Die Commenda im islam. Recht, IV, 531. — Zur Lehre der Blutrache, IV, 618. Das Recht als Kulturerscheinung, V, 634. Rechtsvergleichende Studien über islam. Recht, das Recht der Berbern, das chinesische Recht und das Recht auf Ceylon, VIII, 332. Studien aus dem Strafrecht, I. X, 157. - Juristischer Excurs zu Peiser: Babylonische Verträge, X, 157. - Lehrbuch des Konkursrechts, X, 547. Die Ideale im Recht, X, 558. — Altindisches Prozessrecht, X, 559.

Kohler (J.) u. Peiser (F. E.), Aus dem Babylonischen Rechtsleben, I. X, 157.

Kolb (G. F.), Kaspar Hauser, III, 551.

Koolemans Beijnen (G. J. W.), Desertie. Antwoord aan Mr. v. d. Hoeven, IV, 218.

Korthals Altes (E. J.), Internationale rechtsconflicten op het gebied van het zeerecht, Pr. X, 556.

Koster (M. S.), Een paar rechts vragen betreffende order- en toonderpapier, Pr. X, 284.

Kosters (J.), Het oude tiendrecht, Pr. XIX, 189; XX, 1.
Krabbe (H.), Administratieve rechtspraak, XX, 521.

Kräwel (v.), Over de practische werking der Civilprocessordnung, I, 130. Die einheitliche Regelung unserer ersten jurist. Staatsprüfung, IV, 538.

Kropveld (D. C. J. H.), Bijdrage tot de leer van het strafbare laten, Pr. VIII, 598.

Krückmann (P.), Anschauungsmittel für den Rechtsunterricht. XX, 194.

Kruseman (J.), De werking der Nederl. drank wet, XI, 435. — Boterwet en boter-onderzoek, XVII, 169. Kuhlmann (H.), Die Hypothek des Eigenthümers nach den Grundsätzen des heutigen röm. Rechts, I, 153.

Kuntze (J. E.), Die Kojengenossenschaft und das Geschosseigenthum, VII, 479.

Lambert (E.), La tradition romaine sur la succession des formes du testament devant l'histoire comparative, XX, 543.

Lameere (M. J.), Over het Openbaar Ministerie als gevoegde partij op de civiele zitting, VIII, 203.

Land (N. K. F.), Leening voor buitengewone uitgaven der gemeenten, VI, 253. Verklaring van het Burg. Wetb., 1e dl. VIII, 311. Landsberg Die Quaestiones des Azo, VIII, 205.

Lartigue, La jurisdiction consulaire en Belgique, XVIII, 506. Laveleye (E. de), The laws of war. I. Maritime capture; II. Warfare on land, I, 631.

Leberquier (J.), Le barreau et la défense devant les tribunaux étrangers, III, 140.

Leeuwen (S. v.), Roomsch-Hollandsch recht, herzien en uitgegeven door Decker, in het Engelsch vertaald door Kotzé, 1, 369. Lehmann (A.), Zur Lehre vom Strafantrag, insbesondere der Sätze im 61 des R. Str. G. B., II, 150.

Lehmann (G.), Die Schutzlosigkeit der immateriellen Lebensgüter beim Schadenersatz, III, 638.

Lehmann (K.), Die geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts bis zum Code de commerce, XIV, 610. Das Recht der Aktiengesellschaften J. XVIII, 498. Zie von Buchka.

-

Lehwess (E. E.), Rechtsfragen bei der Verheirathung einer regierenden, insbesondere einer deutschen Fürstin mit einem auswärtigen bezw. ausländischen Prinzen, XVII, 172.

Leist (B. W.), Zur Geschichte der röm. Societas, I, 364.
Lenel (O.), Das Edictum perpetuum, III, 119.

Palingenesia juris

civilis, VII, 135. Lennep (D. E. v.), Civielrechtelijke verantwoordelijkheid van ingenieurs en architecten, Pr. IX, 142.

Lennep (H. v.), Een onderzoek naar den rechtsgrond der aansprakelijkheid voor schade door ondergeschikten veroorzaakt, Pr. XV, 348. Leonhard (R.), Der Irrthum bei nichtigen Verträgen nach röm. Rechte, III, 238. Noch ein Wort über den juristischen Universitätsunterricht, VI, 258. Die Universität Bologna im Mittelalter, VIII, 205.

Levy (J. A.), Het Burgerlijk Wetboek verklaard (Op zoomer), XII, 580; XVII, 331 (Rechter en Wet). Kinderbescherming, XIII, 411. Kinderbescherming en ouderlijke macht, XIV, 128.

Leyden (A. F. v.), Aard en strekking der actio Pauliana, Pr. VI, 619. Leyds (W. J.), De rechtsgrond der schadevergoeding voor preventieve hechtenis, Pr. IV, 355.

Lier (E. v), Ons Burg. Wetb. in een ook voor niet-rechtsgeleerden verstaanbaren vorm, II, 497; V, 626.

Lier (M. A. H. L. v.), Afbetalingscontracten, Pr. XII, 129.

Lier (S. K. D. M. v.), Doorhaling van voogdij-hypotheek, Pr. IX, 620. Lindaal Jacobs (H. L.), Beschouwingen over straf en straffen, Pr. IV, 595.

Linde (A. v. d.), Kasper Hauser, eine neugeschichtliche Legende, VI, 367.

Lioni (D. E.), De verpanding van inschulden naar het Rom. en Ned. recht, Pr. V, 112. Zie Foest.

Lipman. Zie Bauduin.

Liszt (F. von), Sind gleiche Grundsätze des internat. Strafrechts für die Europ. Staaten anzustreben? Und eventuell welche? 1, 354. Das deutsche Reichs-Pressrecht, I, 362. Over de geographische verspreiding der misdaden en wanbedrijven in het Duitsche rijk, V, 545. — Die Reform des jurist. Studiums in Preussen, VI, 137. Lehrbuch des deutschen Strafrechts, 3e dr. VIII, 137; 4e en 5e dr. XII, 341; 8e dr. XVII, 164; 9e dr. XVIII, 468. Loeff (J. A.), Publiek recht tegenover privaatrecht, Pr. VIII, 465. Loock (W.), Der strafrechtliche Schutz der Eisenbahnen im Deutschen Reiche, XII, 470.

Loosjes (C.), Bijdrage tot de studie van de criminaliteit der vrouw, Pr. XIV, 341.

Lorimer (J.), Principes de droit internat., trad. par E. Nys, IV, 523. Loth (C.), Verantwoordelijkheid van technici voor ongevallen bij de uitvoering van werken, Pr. IX, 142.

Lowndes (R.), A practical treatise on the law of marine insurance, I, 221.

Lubach (D.), Over ptomaïnen, IV, 635.

Marchant (H. P.), Begrip en gevolg van beleediging in het burgerlijk recht, Pr. XIII, 589.

Marez Oyens (J. C. de), De beginselen v. h. hedend. faillietenrecht, naar aanleiding der Konkursordnung f. d. deutsche R.", II, 593. Marghieri (A.), La cambiale, II, 293. — Il diritto commerciale Italiano, II, 502; IV, 532.

Mayer (S.), Die Reformbestrebungen auf dem Gebiete des italienischen Strafprozesses, I, 142. Meijer. Zie Romeijn.

Meijer Wiersma (K.), Bijdrage tot de geschiedenis der bepalingen aang. in- en uitvoer in de Prov. Groningen 1795-1802, Pr. VII, 478. Uitgave van Nederl. Staatswetten, Burgerlijk Wetboek enz., XV, 623; XVI, 140, 272; XX, 337.

-

Meili (F.), Das Telephonrecht, IV, 528.

Mellink (A. L. S.), De subrogatie van art. 1438 2o. B. W., Pr. VIII, 180.

Mélot, Les lenteurs de l'administration de la justice civile, XII, 151 (discours de rentrée).

Mendels (M.), Overzicht van het Romeinsche erfrecht, XVII, 308. Menger (A.), Das bürgerl. Recht und die besitzlosen Volksklassen, IX, 275.

Merkel (A.), Juristische Encyclopädie, V, 402.

Mesdach de ter Kiele, Over de scheiding der geestelijke en wereldlijke machten, XI. 105; Over den individueeleu eigendom, XIV, 138; Over toeëigening, XV, 654; L'intervention du ministère public dans le jugement des affaires civiles, XVIII, 506 (discours de rentrée).

Meulen (G. v. d.), Het koninklijk vernietigingsrecht, Pr. XVIII, 101. Meurs (P. A. N. S. v.), Geschiedenis en rechtsontwikkeling van Elburg, Pr. V, 397.

Meyer (J.), Caspar Hauser; hinterl. Manuscript von J. Hickel, I, 151.

Micheels (L. A.), De wet op het notarisambt (Léon's rechtspraak), XVIII, 626.

Millard (J. E.), Het vraagstuk der verplichte pensioenverzekering van onbemiddelden in geval van invaliditeit en ouderdom, Pr. XVII, 589. Mittelstädt (O.), Strafjustiz und öffentliche Meinung, V, 135. Modderman (H. A. E.), Internationaal erfrecht, Pr. XV, 476. Molema (E.), Ons kadaster voor oningewijden geschetst, XVII, 170. Moll (A.), Supplement op den 2en druk der Beknopte Handleiding tot de kennis der Zegel- en Registratiewetten, XVI, 611. Moltzer (J. P.), Door het recht tot den regel, 1, 209. Ned-Ind. Landbouwcrediet. Het oogst verband volgens K. B. v. 24 Jan. 1886, VI, 131. Landbouw en kapitaalbelegging. Eene studie over den privaatrechtelijken grondslag v. h. landbouwbedrijf, XI, 409. Mom Visch (D. J.), Eene bedenkelijke leer (tegen van Houten: Strafminimum), VI, 143.

Mosch (A. H. du), Het rechtskarakter van coupon, dividend bewijs en talon, Pr. VI, 609.

Mühlbrecht (O.), Uebersicht der gesammten staats- und rechtswissenschaftlichen Literatur des Jahres 1888, VIII, 334.

Mulder (S. J. I. A.), Kan van onroerend goed de kooper den eigendom verkrijgen, wanneer de verkooper weigert mede te werken tot de levering v. art. 671 B. W.? Pr. IV, 234.

Muller Hz. (S.), Onze wijze van grondwetsherziening, Pr. III, 377.
Naber (J. C.), Beginselen van grondboek wetgeving, XII, 296.
Nap (J. M), Concessie voor publieke ondernemingen, Pr. XVIII, 595.
Netter (O.), Das Princip der Vervollkommnung als Grundlage der
Strafrechtsreform, XX, 477.

Neukamp (E.), Einleitung in eine Entwicklungsgeschichte des Rechts,
XV, 164.

Niemeyer (Th), Das in Deutschland geltende internationale Privatrecht; Zur Methodik des internationalen Privatrechtes,

XIII, 403.

Noyon (T. J.), Het Wetboek van Strafrecht verklaard I. XVI, 406; II en III. XIX, 412.

Nys (E.), La guerre maritime. Etude de droit international, I, 627. Le droit de la guerre et les précurseurs de Grotius, 1, 632. L'arbre des batailles d'Honoré Bonet, III, 618. - François Laurent, sa vie et ses oeuvres, VII, 133. Les origines du droit international, XV, 162. Etudes de droit international et de droit politique, XVI, 251. Recherches sur l'histoire de l'Economie politique, XVIII, 469. Oetker (F.), Konkursrechtliche Grundbegriffe, XI, 588. Die strafrechtliche Haftung des verantwortlichen Redacteurs, XII, 614. Zie von Buchka.

Offerhaus Jzn. (L.), De rechtstoestand van kerkelijke goederen der Hervormden, Pr. VIII, 459.

Ofner (J.), Zur inductiven Methode im Recht, I, 209. Das Recht zu leben, III, 398. Ueber das Rechtsprincip des Arbeitslohnes nach herrschendem Systeme, IV, 89. — Werth und Arbeit, VIII, 189. Onnen (M F.), De opleiding van den handwerksman, Pr. XIX, 464. Oppen (L. v.) en Savelberg (A.), Nederl. pasicrisie, VI, 133; VII, 359; VIII, 592.

Oppenheim (J), Handboek v. h. gemeenterecht, II, 283; IV, 202; XV, 424. De volksregeering in het constitutioneel stelsel, V, 247.